Geotechnische proeven
Contacteer ons
Translab laboratorium
T.e.c. nv.
Oeverstraat 21
9160 Lokeren
Btw: BE 0465 337 209





Geotechnische proeven
Grondmechanica heeft vooral te maken met de structuur en draageigenschappen van diverse ondergronden.
Dit is belangrijk bij vooral complexe bouwwerken zoals bij windmolens op land of op zee, wegen- en andere infrastructuurwerken denk daarbij aan tunnels of spoorwegen of bij het aanleggen van ondergrondse nuts- en voorzieningsleidingen. Translab biedt daarvoor een range van diverse analyses aan waaronder de zeer gespecialiseerde triaxiaalproeven – statisch en dynamisch.
Translab beschikt over de nieuwste apparatuur ter uitvoering van een divers aanbod van kwaliteitsvolle proeven en analyses.
Translab is uw partner voor het uitvoeren van kwaliteitsvolle geotechnische proeven allerhande zoals;
- Bepaling van het watergehalte
- Bepaling van het volumegewicht
- Korrelverdeling
- Bepaling van de korreldichtheid
- Bepaling van het gehalte organische stoffen
- Bepaling van het gehalte kalkachtige stoffen
- Bepaling van de methyleenblauwwaarde
- Bepaling van de Atterbergse grenzen
- Triaxiaalproeven – Cyclische, Dynamische en Statische triaxiaalproeven.
- Oedometerproef
- Waterdoorlatendheid
- Proctorproef
- Bepaling van CBR – IPI
Specifieke geotechnische terreinproeven
- Controle verdichtingen (plaatproeven, panda)
- Pressiometerproeven
- Dilatometerproeven
- Seismische proeven
- Waterstandspeilingen (Divers)
- Infiltratietesten
Bepaling van het watergehalte
Voor geotechnische berekeningen is het van belang om het watergehalte van de grond te kennen. Deze waarde gebruikt men ook voor andere geotechnische laboproeven. Het watergehalte wordt gedefinieerd als een procentuele verhouding tussen de massa van het gedroogd specimen. Wij gebruiken de norm NBN EN ISO 17892-1 en deze beschrijft de procedure voor het bepalen van het watergehalte.
Bepaling van het volumegewicht
Het volumegewicht is samen met het watergehalte van belang bij geotechnische berekeningen. Dit gebeurt door een steekring met een gekend volume te steken in het ongeroerde staal. Het verschil tussen de massa en het volume bepaalt het volumegewicht. Hiervoor gebruiken we de norm NBN EN 17892-2.
Korrelverdeling
De korrelverdeling geeft ons informatie over de grootte van de individuele deeltjes van het grondmonster. Dit wordt verkregen met behulp van zeven (voor fracties groter dan 63µm) en de hydrometer (voor fracties kleiner dan 63µm). Wij gebruiken hiervoor de normen NBN EN 933-1 en NBN EN ISO/TS 17892-4.
Bepaling van de korreldichtheid
Voor de bepaling van het poriënvolume en het poriëngetal dient de korreldichtheid gekend te zijn.
Deze geeft de dichtheid van de individuele korrels weer. Deze waarde is ook nodig bij de bepaling van de korrelverdeling en de samendrukkingsproef. Wij hanteren de norm NBN EN ISO 17892-3.
Bepaling van het gehalte organische stoffen
Het gehalte aan organische stoffen wordt bepaald met behulp van de werkwijze beschreven in de norm NBN 589-207, meer bepaald met behulp van kaliumdichromaat. Deze geeft een nauwkeurige bepaling van het gehalte organische stoffen.
Bepaling van het gehalte kalkachtige stoffen
Het gehalte aan kalkachtige stoffen wordt bepaald met behulp van de werkwijze beschreven in de norm NBN 589-209. Het kalk wordt hierbij opgelost met behulp van zoutzuur in een warmwaterbad.
Bepaling van de methyleenblauwwaarde
Methyleenblauw is een kleurstof die zich bindt aan klei. Hierdoor is de methyleenblauwwaarde een maat voor het kleigehalte van de grond. Wij gebruiken de norm NBN EN 933-9 om deze te bepalen. De methyleenblauwwaarde wordt hierin uitgedrukt als het aantal gram methyleenblauw per kilogram grond.
Bepaling van de Atterbergse grenzen
De Atterbergse grenzen zijn een belangrijke parameter om grond te classificeren. Afhankelijk van het watergehalte van de grond kunnen er 3 toestanden worden beschouwd: vast – plastisch – vloeibaar. De grenzen tussen deze gebieden heet men de Atterbergse grenzen. De krimpgrens (of uitrolgrens) bepaalt de grens van het watergehalte bij de toestand vast – plastisch. De vloeigrens bepaalt de grens van het watergehalte bij de toestand plastisch – vloeibaar. Het verschil tussen de vloeigrens en de krimpgrens heet men de plasticiteitsindex. Er zijn 2 methodes om de vloeigrens te bepalen: het Casagrande apparaat en de valconus methode. Wij bieden beide aan, samen met de bepaling van de krimpgrens, zoals beschreven in de norm NBN EN ISO 17892-12.
Triaxiaalproeven
Translab beschikt over een hoogwaardige cyclische triaxiaalopstelling. Hierdoor kunnen we zowel statische als dynamische triaxiaalproeven uitvoeren. Triaxiaalproeven worden uitgevoerd wanneer parameters van sterkte en stijfheid van de grond dienen gekend te zijn.
De statische triaxiaalproeven kunnen opgesplitst worden in Unconsolidated Undrained (UU) – Consolidated Drained (CD) – Consolidated Undrained (CU) met single-stage of multistage.
Bij dynamische triaxiaalproeven wordt ook gekeken naar liquifaction (bodemvervloeiing) van de grond, het specimen belast en ontlast met een vooraf bepaalde frequentie.
Liquefactie in geologie verwijst naar het verschijnsel waarbij de bodem een aanzienlijk verlies van sterkte en samenhang ondervindt in reactie op toegebrachte spanning, hierdoor gedraagt de bodem zich als een vloeistof. Dynamisch triaxiaal beproeving is noodzakelijk als men de sterkte -en vervormingseigenschappen van grond wil kennen onder cyclische belastingsomstandigheden. Men wil weten hoe de grond zich gedraagt onder continue belasting en ontlasting. Deze cyclische belasting en ontlasting kan veroorzaakt worden door bv. zeegolven, aardbevingen, verkeer, wind maar ook vibrerende machines. Het dynamisch triaxiaal systeem kan het dynamisch gedrag van de grond simuleren in het labo en zo deze eigenschappen bepalen.
Oedometerproef
De oedometerproef wordt uitgevoerd wanneer men de zettingen van de grond wil kennen. Het monster wordt hierbij belast met steeds hogere drukken waarbij de wijze van zetting van de grond onder invloed van deze drukken wordt geregistreerd. Wij voeren deze uit volgens de norm NBN EN ISO 17892-5.
Waterdoorlatendheid
De snelheid waarmee water zich doorheen grond kan verplaatsen wordt bepaald met de waterdoorlatendheid. Deze kan in het labo bepaald worden door de “constant head” en de “falling head” methode. De “constant head” methode is vooral geschikt voor goed waterdoorlatende gronden (zand en grind) terwijl de “falling head” methode vooral geschikt is voor minder waterdoorlatende gronden (silt en klei). Wij voeren beide methoden uit volgens de norm NBN EN ISO 17892-11.
Proctorproef
De proctorproef heeft als doel om het optimale watergehalte te vinden waarbij de grootste dichtheid van de grond bereikt wordt. Hiertoe wordt er met een hamer, met bepaalde dimensies en gewicht, gevallen op de grond vanop een bepaalde hoogte voor een vastgelegd aantal keer. Dit gebeurt allemaal in een mal waar de dimensies van gekend zijn. Dit voeren we uit volgens NBN EN 13286-2.
Bepaling van CBR-IPI
De CBR (of IPI afhankelijk van de voorbehandeling) is de percentage verhouding tussen de stamperdruk bij een bepaalde indringing van een bepaald verdicht monster in vergelijking met deze van een referentiemonster. Deze geeft informatie omtrent de draagkracht van de grond. We voeren deze proef uit volgens NBN EN 13286-47.
Plaatproeven
Een plaatbelastingsproef wordt voornamelijk toegepast in de wegenbouw, waar de elastische eigenschappen van de weg in aanleg dienen te worden gecontroleerd. Bij deze proef wordt een stijve plaat met een bepaalde oppervlakte (200cm², 750cm²) of diameter (75 cm – Westergaard) met een hydraulische vijzel in stappen belast. Bij iedere belastingtrap wordt de zakking van de stijve plaat ten opzichte van de grond of wegstructuur gemeten. Aan de hand van deze zakking/zetting kan de kwaliteit van de verdichting of aanvulling worden beoordeeld of de elasticiteit van de ondergrond, aanvulling, onder fundering of fundering worden bepaald. Een tegengewicht dient aanwezig te zijn bij het uitvoeren van deze proeven. De samendrukbaarheidsmodus en de verdichtingsgraad van de weg wordt slechts opgemeten voor een beperkte grondlaagdikte. Om de verdichting op grotere diepte te controleren is het dynamisch sonderen de aangewezen techniek.
Slagsonderingen
Bij de dynamische – of slagsondering wordt een valgewicht (10 of 30kg) gebruikt om een stang met conus in de grond te drijven. Het aantal slagen per 10 of 20 cm indringing geeft een beeld van de opbouw van de ondergrond. Deze eenvoudige techniek kan nagenoeg op iedere locatie en is oorspronkelijk ontwikkeld ter controle van de verdichting van de ondergrond. Uit een dynamische sondering kunnen evenwel ook grond mechanische parameters worden afgeleid die gelijkaardig zijn aan die van de statische sonderingstechniek. Aanvullend op een klassiek onderzoek kan dit zeker en vast nuttig zijn.